Gevolgen peilaanpassing 2e schil Electraboezem

De Commissie bodemdaling heeft Deltares opdracht gegeven om een onderzoek te doen naar de effecten van de peilverlaging op de 2e schil van de Electraboezem op de bebouwing. Het rapport kan via deze link worden gedownload. Hieronder volgt een korte samenvatting
 
In de 2e schil van de Electraboezem is in 2008 een peilverlaging van 14 cm doorgevoerd, om de bodemdaling ten gevolge van aardgaswinning te compenseren. De bodemdaling in de 2e schil varieerde in 2008 van 2 cm in het westen tot 18 cm in het oosten. Doordat de bodemdaling niet overal gelijk is, is het niet mogelijk om de bodemdaling overal exact te compenseren. Als gevolg van de doorgevoerde peilverlaging van 14 cm in 2008 is de waterstand in westen van 2e schil met 12 cm verlaagd ten opzichte van het maaiveld (= relatieve peilverlaging). In het oosten is sprake van een relatieve peilverhoging van 4 cm. In de onderstaande figuur is de relatieve peilverlaging en - verhoging in 2008 weergegeven.
 
 
Een verandering van het peil van het oppervlaktewater kan in theorie invloed hebben op bestaande bebouwing. Om een uitspraak te kunnen doen over het effect van een relatieve peilverandering op de bebouwing zijn analyses uitgevoerd voor tien raaien in het Electraboezem gebied. In deze raaien wordt het niveau gemeten van het oppervlaktewater en het freatische en diepe grondwater. Bij de raaien zijn boringen en sonderingen geplaatst zodat de bodemopbouw ter plaatse in detail bekend is.
 
Om de effecten van de relatieve peilverlaging op de grondwaterstand te berekenen is per raai een grondwatermodel opgezet. Met deze grondwatermodellen kan de verandering van de grondwaterstand in de tijd nabij de boezemwatergangen in detail worden berekend. De modellen zijn geijkt aan de gemeten grondwaterstanden in de zomerperiode van 2008. In de onderstaande tabel zijn berekende grondwaterstandverlagingen in een droge periode samengevat.
 
Uit de berekeningen blijkt dat het invloedsgebied van de peilverlaging voor de onderzochte meetraaien relatief beperkt is. Bij een peilverlaging van 15 cm is op 25 m afstand van de boezem sprake van een verlaging van de grondwaterstand van enkele millimeters tot maximaal 2 cm.
 
Om de effecten van de grondwaterstandverlaging op de bebouwing te bepalen is een methode toegepast die eerder is gebruikt in Oude Pekela. Met behulp van deze methode is de toelaatbaarheid van een relatieve peilverlaging van 5, 10 en 15 cm bepaald. Hieruit komt naar voren dat het effect van een relatieve peilverlaging van 15 cm praktisch gezien verwaarloosbaar is voor wat betreft het optreden van extra schade aan aanwezige bebouwing. Geconcludeerd wordt dat de onderzochte relatieve peilverlagingen van 5 tot 15 cm als toelaatbaar kunnen worden beschouwd. Dit is in lijn met eerder uitgevoerd onderzoek naar ongelijkmatige zakking.
 
Het resultaat van het onderzoek is aannemelijk wanneer bedacht wordt dat:
  • Uit metingen in de 10 meetraaien blijkt dat de natuurlijke variatie in de grondwaterstand (gemeten voor de peilverlaging) circa 0,7 tot 1,9 m bedraagt. Dit is aanzienlijk meer dan de relatieve peilverlaging die maximaal 12 cm bedraagt en op enige afstand van de watergangen slechts gedeeltelijk doorwerkt in de grondwaterstanden.
  • Een verlaging van de grondwaterstand met 12 cm geeft dezelfde spanningsverandering in de grond als het aanbrengen van een betegeling voor bijvoorbeeld een terras (uitgaand van een betonnen tegel met een dikte van circa 5 cm en het niet vervangen van aanwezige grond door zand). Uit ervaring is duidelijk dat het aanleggen van een terras over het algemeen niet leidt tot schade aan het gebouw.